FacebookTwitterInstagramYoutube

Het onderwijsbeleid moet meer oog hebben voor de arbeidsmarkt

 

Andries de Grip 

 

rutte

 

Het door de commissie-Van Rijn uitgebrachte eindrapport ‘Wissels om’ houdt een terecht pleidooi voor het versterken van het hoger bètatechnisch onderwijs in Nederland. Ook doet de commissie verschillende goede voorstellen die de bekostiging van het onderwijs minder afhankelijk maken van het aantal studenten (Trouw, 16 mei).

De commissie gaat echter volstrekt de mist in met het advies dat het versterken van de bètatechnische opleidingen moet worden gerealiseerd door het verschuiven van de financiële middelen tussen de opleidingssectoren binnen het hoger onderwijs. Het feit dat deze week in de Voorjaarsnota bekend werd dat er 41 miljoen euro extra naar bètatechnisch onderwijs gaat, doet daar niets aan af. De huidige en voor de nabije toekomst voorspelde arbeidstekorten hebben immers niet alleen betrekking op de hoger technisch opgeleiden, maar ook op leerkrachten en medisch opgeleiden. Maar nog veel belangrijker: voor vrijwel alle studierichtingen in het hoger onderwijs zijn de arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerden redelijk tot goed.

 

 

Deskundigheid ontbreekt

Dat betekent dat je binnen de kortste tijd de Nederlandse samenleving in grote problemen brengt als de opleidingscapaciteit van veel niet-technische opleidingen omlaag gaat, omdat de middelen ontbreken. Wat zich hier wreekt, is dat in de commissie-Van Rijn iedere deskundigheid op het terrein van het functioneren van de arbeidsmarkt lijkt te ontbreken. Zo zal het vergroten van de opleidingscapaciteit van het bètatechnisch onderwijs er vooral toe leiden dat het aantal buitenlandse studenten zal toenemen.

Dat is op zich een goede zaak, omdat de florerende high-techsectoren in ons land voor een groot deel hiervan afhankelijk zijn. Maar dat betekent niet dat iemand die graag in Groningen Nederlands wil gaan studeren en merkt dat dat daar door de bezuinigingen op de letterenfaculteit niet meer kan (zoals eerder al op de VU in Amsterdam gebeurde), te porren zou zijn voor een studie elektrotechniek. Wel moeten we dan onze leraren Nederlands voortaan uit België of Polen gaan halen.

Een goed overheidsbeleid vereist op veel terreinen een grondige analyse van de arbeidsmarkteffecten van het voorgenomen beleid. Een dergelijke Arbeidsmarkteffectenrapportage (AER) ontbreekt echter vrijwel altijd. Wat dat betreft staat de commissie-Van Rijn in een slechte traditie. Nota bene onder verantwoordelijkheid van voormalig staatssecretaris Van Rijn werd in het vorige kabinet de arbeidsmarkt in de zorgsector onnodig ontwricht door eerst te bezuinigen en daarna – toen de problemen zich opstapelden – weer te gaan investeren. Ook in het onderwijsbeleid worden al decennialang beleidsmaatregelen genomen, waarbij niet is doordacht tot welke overschotten of tekorten aan leraren dit zal leiden.

motor

 

Onderwijs als motor

De commissie-Van Rijn maakt de fout te snel te kiezen voor een oplossing die politiek het gemakkelijkst haalbaar lijkt. Het enkel verschuiven van de financiële middelen binnen het hoger onderwijs impliceert immers dat er niet meer geld nodig zou zijn. Maar daarbij wordt te gemakkelijk uitgegaan van de veronderstelling dat veel studenten kiezen voor studies met weinig arbeidsmarktperspectief. Als dit laatste zich bij een specifieke opleiding zou voordoen, dan moet er gericht beleid gevoerd worden op basis van het bestaande macro-efficiency beleidskader, maar niet door een generiek beleid dat de gehele arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden kan verstoren. Dat laatste zal zich gaan voordoen als er door een gebrek aan middelen studentenstops gaan ontstaan bij opleidingen waarvoor de arbeidsmarktperspectieven goed zijn. Dan zijn we weer terug bij af.

De overheid zal nog beter moeten beseffen dat het onderwijs de motor is van onze kenniseconomie en daarmee de basis van onze huidige en toekomstige welvaart. Om het huidige welvaartsniveau te handhaven zal een deel van deze kennis uit het buitenland moeten worden gehaald. Het hoger onderwijs speelt hierin een belangrijke rol, die nog onvoldoende wordt erkend. Laten we het onderwijsbeleid op het ‘next level’ brengen dat past bij een kenniseconomie. Dat betekent dat het onderwijsbeleid op de tekentafel moet worden ontworpen en beleidsintenties adequaat in de praktijk getest moeten worden voordat er brokken komen.

 

Bron: opinie